Paul Groenendijk over de ontwikkeling van HIG
News

Paul Groenendijk over de ontwikkeling van HIG

Paul Groenendijk is, naast vriend van HIG, medeoprichter van Platform Wederopbouw Rotterdam en auteur van diverse boeken, waaronder de fijne reisgids Rotterdam Architectuur Stad. Hij bracht voor HIG de ontwikkeling van Het Industriegebouw in kaart en beschreef al zijn bevindingen in onderstaand artikel.

Het Industriegebouw
De startende zzp’er die zijn laptop openklapt in Café @Home. De groep buitenlandse toeristen die aan de hand van de Lonely Planet gids is aanbeland in by Jarmusch-East. De jonge Taiwanese architect die aan zijn eerste werkdag bij architectenbureau MVRDV begint. De wat oudere dichter die een afspraak heeft bij Uitgeverij Trichis met een idee voor een boek. De young executives die het zevengangen verrassingsmenu bestellen bij Restaurant Héroine. Zij hebben het gevoel een hippe, eigentijdse plek binnen te gaan. The place to be in Rotterdam. Niemand van deze uiteenlopende bezoekers van Het Industriegebouw beseft waarschijnlijk, dat zij zojuist een zeventig jaar oud rijksmonument zijn binnengetreden.

Monumentenzorg
Bij monumenten denken de meeste mensen aan grachtenpanden, kerken of kastelen. Maar nadat de leeftijdsgrens voor rijksmonumenten naar vijftig jaar is gegaan en nu zelfs helemaal is losgelaten, komen ook gebouwen uit de wederopbouwperiode (1940-1970) en zelfs later (Post65) in aanmerking voor bescherming en restauratie. En hoewel Rotterdammers over het algemeen weinig op hebben met monumentenzorg is men nu trots, of groos zoals we hier zeggen, op die wederopbouwmonumenten.

Kort na het bombardement is er een heel ander sentiment. Afgezien van de sloppenwijken bij de Goudsesingel bestond het verwoeste centrum grotendeels uit in 1940 nog relatief nieuwe gebouwen, de meeste nog geen vijftig jaar oud. Het was dan ook nauwelijks een punt van discussie om bijna alles wat er nog stond te slopen. Om plaats te maken voor een nieuwe, moderne, ideale stad. Alleen de Laurenskerk en het Schielandshuis hadden historische waarde en werden gerestaureerd. En zo kregen de stadsplanners en architecten de kans een nieuwe stad te bouwen. Waar de meeste verwoeste steden kozen voor reconstructie en restauratie, koos Rotterdam voor vernieuwing. Met brede wegen voor het opkomende autoverkeer. Met scheiding van functies: concentratie van winkels, horeca, theaters en kantoren in het centrum, bedrijven en fabrieken op industrieterreinen en woningen in groene buitenwijken. En er werd gebruik gemaakt van nieuwe materialen en constructiemethodes: beton, staal en glas. De architect van het Industriegebouw, Hugh Maaskant, was als geen ander geïnspireerd door die ideeën van een nieuwe moderne stad.

De dag na het bombardement liep Maaskant door de verwoeste stad. Hij trof een man die huilend bij de restanten van zijn bezit stond. ‘Mijnheer, wij kijken naar het graf van onze stad,’ snikte de man. ‘Nee,’ antwoordde Maaskant, ‘wij kijken naar haar glorie.’

Verzamelgebouwen
Direct na de verwoesting van het centrum worden er plannen gemaakt voor dat nieuwe, glorieuze Rotterdam. Veel wordt verwacht van het nieuwe concept verzamelgebouwen. Door winkels, scholen of bedrijven te concentreren in aparte complexen, heb je vele voordelen. Gedeelde voorzieningen betekenen gedeelde kosten en zo kunnen er betere voorzieningen worden gerealiseerd. De verzamelgebouwen voor bedrijven werden Industriegebouwen genoemd. De in december 1940 door de Kamer van Koophandel opgerichte Industriestichting voorzag dat veel ondernemers niet direct genoeg financiële middelen zouden hebben voor een eigen nieuw bedrijfspand. Door de bouw van collectieve bedrijfshuisvesting konden ondernemers flexibel bedrijfs- of kantoorruimte huren en bovendien allerlei faciliteiten delen: een portier, een postkamer, de kantine en ook de kosten voor beheer en onderhoud.

Met de bouw van het eerste Industriegebouw wordt al in 1941 gestart. Maar vanwege de algehele bouwstop in 1942 wordt aan de Oostzeedijk maar een klein stukje gerealiseerd. Het ontwerp is nog grotendeels van Willem van Tijen, de oudere compagnon van Maaskant. Het is eigenlijk een verzameling moderne pakhuizen, met ertussen trappenhuizen. Op het dak kwam een gezamenlijke kantine. In 1946 is het gebouw klaar en nadat de gevels van het gebouw eind jaren tachtig vreselijk zijn toegetakeld, is het sinds 2012 in gebruik als Student Hotel. Alleen bij een latere uitbreiding (uit 1959) is nog iets van het oorspronkelijke gevelbeeld te zien.

Maaskant en Van Tijen
Vrij kort na oplevering van dat eerste Industriegebouw worden twee nieuwe projecten gestart: het tweede, grotere Industriegebouw aan de Goudsesingel en het Groothandelsgebouw aan het Weena. Bij beide gebouwen was Maaskant de ontwerper, zoals hij zich ook enkele jaren later over het Verzamelgebouw Zuid zou ontfermen. Van Tijen verlegt zijn interesse naar de woningbouw. Willem van Tijen (1894-1974) was een bescheiden man, meer een organisator dan ontwerper. Hij probeert na de oorlog de twee rivaliserende kampen, de traditionele baksteenbouwers en de moderne architecten van het Nieuwe Bouwen, die willen werken met beton, glas en staal, samen te brengen. Hugh Maaskant (1907-1977) is een grote, dominante man, die houdt van grote gebouwen en grote Amerikaanse auto’s. Een letterlijk groot architect met zijn twee meter lengte. In Het Industriegebouw is die compromishouding van Van Tijen nog zichtbaar in de toepassing van baksteen en betonnen ornamenten. Het Groothandelsgebouw is helemaal van Maaskant en daar is de gevel helemaal uit betonnen prefab-elementen opgebouwd. In 1954, kort na oplevering van beide gebouwen, wordt de samenwerking tussen Maaskant en Van Tijen beëindigd en starten beiden een eigen bureau.

Opbouwdag
De eerste paal voor Het Industriegebouw wordt geslagen op 17 mei 1947, de allereerste Opbouwdag. In Rotterdam wil men niet stilstaan bij de verschrikkingen van het bombardement van 14 mei, maar de wederopbouw vieren. Daarvoor is de datum 18 mei gekozen, want dat is de dag dat stadsarchitect Witteveen de opdracht krijgt een nieuw stadsplan te ontwerpen. Als die dag op een zondag valt, dan wordt het 17 of 19 mei. Ook de opening is symbolisch op Opbouwdag 1951. Het is de officiële opening, want het gebouw is al in februari 1951 opgeleverd. Daar kan niet iedereen op wachten. Terwijl er nog druk wordt gewerkt, neemt het eerste bedrijf al in september 1950 zijn intrek. Als aan de ene kant de bloemstukken worden binnengedragen, zijn de stukadoors, schilders, elektriciens en terrazzowerkers nog op alle verdiepingen in de weer.

Te duur
Helemaal van een leien dakje gaat het project niet. Het gebouw blijkt duurder dan begroot: 5 miljoen gulden (2,3 miljoen euro) in plaats van 3,4 miljoen. Dat bedrag is beschikbaar gesteld door de Herstelbank. De gemeente en de Herstelbank moeten vervolgens bijspringen in de financiering. De gemeenteraad stemt, met uitzondering van de communistische partij, in met deze extra bijdrage. Door die hogere kosten is de verwachting dat er ook hogere huren worden gevraagd en dat het gebouw wel eens moeilijk verhuurbaar kan zijn. Het bordje Te Huur op een van de etalages wordt door een olijkerd veranderd in Te Duur. Maar bij de officiële opening is de totale 18.000 vierkante meter verhuurd. Ook toen al waren de gebruikers van het gebouw heel gevarieerd. Van een fijnstaal- en gereedschappenhandel Van Eyele & Ruygers tot een wasmachineshowroom. Van compressoren en koeltechniek van Geo Wehry & co tot zelfs eenrevalidatiecentrum.

Het Rotterdamse Revalidatie-centrum bevindt zich niet in een vleugel van een ziekenhuis of sanatorium, doch op de vijfde verdieping van het Industriegebouw aan de Goudsesingel, in een gebouw vol arbeidssfeer. Ook dat kan gunstige invloed hebben op het voorspoedig herstel van de tijdelijke patiënten en hun, die blijvend minder-valide zijn geeft het voldoening: zij werken in een industriegebouw en niet in een sanatorium!

Aldus het Algemeen Dagblad van 10 juli 1951. Ook maken andere organisaties gebruik van de kantine in het gebouw om een conferentie of bijeenkomst te houden zoals de Rotterdamse Centrale Speeltuinorganisaties en Brandweer vereniging ’t Oostelijk Centrum.

Opzet
Hoe is Het Industriegebouw opgezet? Het gebouw heeft een solide betonconstructie, waardoor een flexibele indeling mogelijk is. De invulling van de gevels is deels gevormd door baksteen en deels door glazen puien. De binnenwanden zijn van metselwerk. Het rechthoekige gebouw heeft globaal een U-vorm. De extra hoge begane grond bevat winkels, eigenlijk meer showrooms. De vier verdiepingen erboven bevatten kantoor- en bedrijfsruimten. Op de vijfde en bovenste verdieping was de grote personeelskantine. Er was ook een aparte directiekantine, want verschil was er, zeker in die tijd. In de kelder zijn opslagplaatsen, fietsenstallingen en de verwarmingsinstallaties. Het gebouw is aangesloten op de, tijdens de oorlog aangelegde, stadsverwarming.

Aan de achterzijde van het Goudsesingel-gedeelte loopt een expeditiestraat. Via ingebouwde toegangspoorten aan de Kipstraat en Goudsewagenstraat is deze straat bereikbaar. Expeditiestraten zijn een nieuw idee in de wederopbouwstad en vooral in het Hoogkwartier zijn ze overal toegepast. In het Hoogkwartier liggen de expeditiestraten onopvallend tussen de bouwblokken, met meestal een poort als entree. Bij de Lijnbaan is dit systeem voor het efficiënt en uit het zicht laden en lossen van goederen heel duidelijk te zien. Gekoppeld aan de expeditiestraat van Het Industriegebouw waren drie goederenliften en een elektrische takelinstallatie. Op de verdiepingen werden de meeste goederen verder via de galerijen getransporteerd. Aan de zijde van het Achterklooster zijn vijf hallen, bedoeld als werkplaatsen. Daarmee wordt de expeditiestraat afgesloten.Helemaal bovenin het gebouw in de zijvleugel aan de Kipstraat zaten vier woningen. Alle bedrijfsgebouwen en kantoren hadden vroeger een inwonende huismeester en soms woonde ook de directeur in zijn gebouw. In het Groothandelsgebouw waren bijvoorbeeld meerdere dienstwoningen, waarvan één nog steeds bewoond is!

Enthousiasme
Reeds van verre is het industrieflat aan de Goudsesingel zichtbaar, een de omgeving beheersend gebouw, waarvan het spel der strakke en gebogen lijnen als het ware een voorproefje is van wat Rotterdam later aan nieuwbouw zal bezitten.

Aldus het Rotterdamsch Parool van 18 mei 1951. Het enthousiasme over het gebouw is groot, zowel wat betreft de opzet als de architectuur. Het feit dat de betonconstructie duidelijk zichtbaar is in de gevels en in het interieur, wordt door de voorstanders van moderne architectuur geprezen. Bij de in dezelfde periode gebouwde bankgebouwen aan de Blaak zit zo’n betonconstructie verstopt achter bakstenen gevels en interieurmaterialen. Ook de vele functionele details als balkons, balustrades, hijsbalken en de dakopbouwen worden gewaardeerd. Het laatste woord is aan Rein Blijstra, de chroniqueur van de Rotterdamse wederopbouw die wekelijks in Het Vrije Volk zijn loftuitingen noteerde en zijn kritische noten over de traditionele wederopbouw ventileerde. Superlatieven schieten tekort in deze beschrijving in de krant van 29 december 1952:

Het moet een genoegen zijn in dit lichte, open gebouw te werken. Het blijkt uit de prachtige kronkeltrap boven de hoofdingang, die als een danseres door alle verdiepingen heen omhoogzwiert, uit de ruime cantines, smaakvol afgewerkt en een ruim uitzicht gevend op de omgeving, uit de wijze, waarop het betonskelet gebruikt is om de constructie zelfs voor de leek duidelijk te maken en de brede gaanderijen van de bovenverdieping het effect te verlenen van een wandelgang in een klooster der industrie.

Toekomst
In de loop der tijd verdwijnt de hosannastemming over de Rotterdamse wederopbouw en komt de kritiek op de zakelijke architectuur en stedenbouw. De wederopbouwgebouwen verouderen ook technisch wat betreft installaties en energiehuishouding en matig onderhoud doet geen enkel gebouw goed. De industriegebouwen raken uit beeld. Het gebouw aan de Oostzeedijk wordt vreselijk verbouwd en er zijn in de jaren tachtig ook plannen het Groothandelsgebouw van een spiegelglazen nieuwe gevel te voorzien. Je moet toch met de tijd meegaan.

Het Industriegebouw aan de Goudsesingel ligt zodanig buiten het aantrekkelijke vestigingsgebied dat het betrekkelijk ongeschonden die vernieuwingsdrang doorstaat. Wel wordt het interieur flink aangetast. Vanaf de start van de wederopbouw heeft het Hoogkwartier een zieltogend bestaan geleden. De Hoogstraat was voor de oorlog dé winkelstraat van Rotterdam. Een wandeling heen en terug vanaf de Coolsingel tot het Oostplein was een bekende zaterdagse attractie voor de winkelende Rotterdammers.

Na de oorlog was de Lijnbaan het nieuwe winkelgebied en vooral het tweede deel van de Hoogstraat was nauwelijks in trek. De Mariniersweg bleek een onneembare barrière, vooral omdat het gebied rond de markt lange tijd onbebouwd bleef in afwachting van een verkeersplein bij de nieuwe Willemsbrug. Op de Goudsesingel en het Groenendaal zaten vooral winkels en showrooms, die het niet van passanten moesten hebben.

Het Hoogkwartier bleek de afgelopen tien jaar een aantrekkelijke, relatief goedkope plek voor startende ondernemers en nieuwe ontwikkelingen. En het gerenoveerde Industriegebouw speelde daarin een belangrijke rol als katalysator. Het concept verzamelgebouw blijkt uitstekend geschikt voor de nieuwe economische realiteit, waar jonge startende ondernemers eenplek zoeken, liefst in de buurt van anderen. En waar faciliteiten gedeeld kunnen worden. En het is een complex met mogelijkheden, want de expeditiestraat is nu een foodcourt en de werkplaatsen zijn de werkplek geworden van een groot architectenbureau. In de royale showrooms kunnen zowel winkels als horeca terecht.

Kortom, een eigentijdse, diverse community in een levend monument.